Het Scheidsgerecht is van oordeel dat aan verweerder een vergoeding toekomt als bedoeld artikel 7:685 lid 8 BW. In dit verband is in de eerste plaats van belang dat onbetwist is dat verweerder geruime tijd in dienst van de voorgangster van eiseres heeft gewerkt en altijd goed gefunctioneerd heeft. Verweerder heeft voorts loyaal meegewerkt aan de fusie en hij heeft zich in beginsel bereid getoond een andere hem passende functie te aanvaarden. Eiseres heeft ook geen feiten gesteld waaruit kan volgen dat aan verweerder enig concreet verwijt valt te maken ter zake van de noodzaak tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze constateringen brengen al met zich dat aan verweerder in ieder geval een vergoeding toekomt op basis van de kantonrechtersformule met een correctiefactor 1.Er bestaan gronden om aan hem een hogere vergoeding toe te kennen. In dit verband is van belang dat verweerder tijdig en gemotiveerd heeft aangegeven dat hij zich zorgen maakte over zijn toekomstige positie in de fusie-organisatie, terwijl van de zijde van eiseres niet (adequaat) is gereageerd op de vragen en opmerkingen van verweerder te dier zake. Hoewel te billijken valt - hetgeen verweerder ook erkent - dat eiseres een formele sollicitatieprocedure in het leven heeft geroepen, nadat besloten was hoe de toekomstige organisatiestructuur er zou moeten uitzien, heeft eiseres géén, althans in ruime mate onvoldoende aandacht besteed aan de vraag of zij verweerder op een voor beide partijen bevredigende wijze een functie zou kunnen geven in haar organisatie zodat zijn dienstverband zou kunnen worden voortgezet. Aangenomen moet worden dat daartoe mogelijkheden hebben bestaan. Het Scheidsgerecht is met eiseres van oordeel dat zij niet gehouden was om een bijzondere functie voor verweerder te creëren, maar eiseres was wel gehouden om zich het belang van verweerder aan te trekken en al het mogelijke te doen een passende functie voor verweerder te vinden, ook als dit betekende dat de functie zodanig moest worden aangepast aan de kwaliteiten van verweerder dat deze die functie zou kunnen gaan bekleden. Daarnaast geldt dat eiseres, door niet of nauwelijks te reageren op de steeds indringender verzoeken van verweerder om met hem overleg te voeren over zijn toekomstige positie, er in ieder geval mede schuld aan heeft dat verweerder uiteindelijk ziek is geworden en niet meer naar behoren binnen de organisatie van eiseres werk kan vinden. Om deze redenen acht het Scheidsgerecht een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule met een correctiefactor van 1,5 passend. Daarnaast is het Scheidsgerecht van oordeel dat de ontbinding op zodanige termijn zou moeten ingaan dat verweerder, zo hij daarop een beroep zou willen doen, niet geconfronteerd wordt met een opschorting van zijn eventueel recht op een werkloosheidsuitkering krachtens artikel 16, lid 3 WW. Het Scheidsgerecht acht zich evenwel onvoldoende door partijen voorgelicht om reeds nu te kunnen beslissen over de wijze waarop een aan verweerder toekomende vergoeding betaalbaar zou moeten worden gesteld. De vergoeding kan zowel in de vorm van een uitkering ineens geschieden, als in de vorm van een wachtgeldregeling, als in een combinatie van deze vormen of op enige andere wijze. Het Scheidsgerecht stelt beide partijen in de gelegenheid om zich binnen drie weken na de verzending van dit advies uit te laten over de aanspraken van verweerder krachtens enige wettelijke-, wachtgeld-, OBU-, (pre)pensioen- en/of enige andere regeling, alsook over de vorm waarin een vergoeding aan verweerder zou moeten worden toegekend.
Bijlage:PDF ONTBINDING VAN ARBEIDSOVEREENKOMST VAN DIRECTEUR. VERGOEDING OF WACHTGELD. KANTONRECHTERSFORMULE. FICTIEVE OPZEGGINGSTERMIJN.