Jaarverslag 2024 van het Scheidsgerecht en de Governancecommissie
Algemeen
1. In 2024 zijn er wisselingen geweest in de vervulling van de functies van voorzitter, vicevoorzitter en
griffier van het Scheidsgerecht. Ronald Boonekamp heeft afscheid genomen als voorzitter, Simone
Giesen heeft hem opgevolgd. Ard Wolfs is benoemd tot vicevoorzitter. Annette de Vries heeft
afscheid genomen als griffier, Floris Diepraam heeft haar opgevolgd. Het Scheidsgerecht beschikt
verder over ongeveer 70 arbiters uit alle geledingen en specialismen in de gezondheidszorg. Onder
de arbiters bevinden zich ook enkele accountants. De Governancecommissie heeft ongeveer 20
leden. Het aantal arbiters verbonden aan het Scheidsgerecht is gezien het beperkte aantal zaken
betrekkelijk groot. Voordeel van dit grote aantal arbiters uit alle geledingen is dat vrijwel steeds op
korte termijn een kamer van arbiters met expertise op het gebied van de te behandelen zaak kan
worden samengesteld en aldus op korte termijn een zitting kan plaatsvinden. De gecombineerde
griffie van het Scheidsgerecht en van de Governancecommissie was ook dit jaar gevestigd op het
kantoor Pot Jonker Advocaten te Haarlem. Het Scheidsgerecht verheugt zich over het goed
functioneren van de griffie.
Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg
Algemeen
2. Het Scheidsgerecht behandelt geschillen tussen zorginstellingen en (individuele) medisch specialisten of
andere medische beroepsbeoefenaren zoals bijvoorbeeld verloskundigen. Sinds de stelselwijziging per 1 januari
2015 zijn dat voornamelijk geschillen tussen ziekenhuizen en medisch specialisten in loondienst en geschillen
tussen medisch specialisten en ziekenhuizen over toegangsontzegging van de medisch specialist tot het
ziekenhuis. Een dergelijke toegangsontzegging leidt doorgaans ook tot beëindiging van het lidmaatschap van de
medisch specialist van het MSB. Vorderingen van medisch specialisten in dit soort zaken zijn dan ook vaak tegen
zowel het ziekenhuis als het MSB gericht. In deze zaken staat soms de bevoegdheid van het Scheidsgerecht ter
discussie ten aanzien van het ziekenhuis omdat er niet een overeenkomst tussen het ziekenhuis en de medisch
specialist geldt waarin een arbitraal beding is opgenomen. De zaken die het Scheidsgerecht behandelt betreffen
ook geschillen tussen specialisten onderling. Het gaat dan om enerzijds een individuele specialist of een vakgroep
van een bepaald specialisme en anderzijds de collectiviteit van specialisten die in het desbetreffende ziekenhuis
werkzaam zijn en zich hebben verenigd in een medisch specialistisch bedrijf (“MSB”, in de juridische vorm van
een coöperatie, een maatschap of een besloten vennootschap). Zulke geschillen gaan dan meestal over de wijze
van verdeling van de honoraria tussen de verschillende vakgroepen of over besluiten van het MSB die in de visie
van een vakgroep nadelig voor hem uitpakken. Het Scheidsgerecht is ook bevoegd geschillen tussen de
instellingen (zoals ziekenhuizen) en hun bestuurders te behandelen, maar zaken van deze aard doen zich maar
betrekkelijk weinig voor.
3. Onderlinge geschillen tussen medisch specialisten en MSB’s komen soms bij het Scheidsgerecht na een
verwijzing door de voorzitter van de Federatie. Veel maatschapscontracten, vooral die van langer geleden,
bevatten namelijk een arbitraal beding dat voorziet in geschilbeslechting door drie arbiters die daartoe door de
voorzitter van de Federatie worden aangewezen. Het komt ook voor dat een MSB in zijn ledenovereenkomsten
een dergelijke clausule opneemt. Sinds 1 januari 2016 benoemt de voorzitter van de Federatie het
Scheidsgerecht als geschilbeslechter. De samenstelling van de behandelende kamer wordt in deze gevallen
bepaald aan de hand van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht, dat in verband hiermee per 1 januari
2016 is gewijzigd. In 2021 is deze wijze van benoeming aangepast in die zin dat de voorzitter van de Federatie
niet het Scheidsgerecht als zodanig benoemt maar met name genoemde arbiters die aan het Scheidsgerecht zijn
verbonden. Het komt echter in toenemende mate voor dat de partijen zich rechtstreeks tot het Scheidsgerecht
wenden zonder tussenkomst van FMS. Aan de behandeling van maatschapsgeschillen (en de zaken die daarmee
op één lijn staan) neemt in de regel, naast de voorzitter en een arbiter-medicus, een accountant deel. In 2024 is
het Arbitragereglement aangevuld met een bepaling (artikel 7 onder e) waarin staat dat het Scheidsgerecht
bevoegd is om (in de vorm van een bindend advies) geschillen te beslechten zoals hem opgedragen in een
Stichting Scheidsgerecht Gezondheidszorg 5 geschillenregeling in de statuten van een instelling. Het gaat daarbij om geschillen tussen organen van die instelling onderling.
Aantallen zaken
4. In het verslagjaar zijn twaalf zaken ingekomen, te weten acht bodemzaken en vier kort gedingen. In drie
van deze twaalf zaken (twee bodemzaken, een kort geding) is geen vonnis of bindend advies uitgesproken omdat
de zaak vóór de mondelinge behandeling is ingetrokken. In drie van de twaalf zaken (een bodemzaak en twee
kortgedingen) is geen vonnis of bindend advies uitgesproken omdat op de zitting een regeling is getroffen. In
twee bodemzaken en in één kort geding zijn vonnissen gewezen. In 2024 zijn daarmee in totaal zes zaken
afgedaan. Van deze zes zaken was er één binnengekomen in 2023 en de rest in 2024. Eind 2024 waren nog drie
in dit jaar ingekomen zaken aanhangig. Daarin is in januari en februari 2025 vonnis gewezen.
Het hieronder vermelde staatje geeft over een reeks van jaren de aantallen binnengekomen zaken
respectievelijk uitspraken (vonnissen en bindend adviezen) van het desbetreffende jaar weer.
Hieruit blijkt dat het totale aantal zaken geleidelijk aan is terug gelopen. Het jaar 2021 gaf een scherpere daling in
instroom te zien. De instroom in 2022 is gelijk gebleven aan die van 2021. De uitstroom in 2022 is niet significant
geringer dan in de meeste jaren vanaf 2015. De instroom is in 2024 iets toegenomen ten opzichte van 2023 maar
rekening houdend met de intrekkingen voor de mondelinge behandeling vrijwel gelijk aan het jaar 2023. Mede
doordat er op de zitting in drie gevallen een regeling is getroffen en in drie in 2024 ingekomen zaken begin 2025
vonnis is gewezen, is het aantal uitspraken in 2024 een stuk geringer. Het totaal aantal zaken beweegt zich thans
op een substantieel lager niveau dan vóór de stelselherziening in de gezondheidszorg per 1 januari 2015. Aan
deze herziening is in eerdere jaarverslagen aandacht besteed. Afgezien van het effect van de stelselherziening
vertoont het aantal ingekomen en afgehandelde zaken over de periode van na 2015 tot heden een voortgaande
daling. Het Scheidsgerecht heeft er weinig zicht op waardoor die daling wordt veroorzaakt. Er zijn geen signalen
dat geschillen die voorheen aan het Scheidsgerecht werden voorgelegd nu aan de gewone rechter worden
voorgelegd.
Doorlooptijden
6. De doorlooptijden zijn over het algemeen kort. Als de agenda’s van de partijen en hun gemachtigden
niet in de weg zitten, pleegt de mondelinge behandeling in een bodemzaak ongeveer drie maanden na het
aanbrengen van de zaak plaats te vinden. Bijna steeds wijst het Scheidsgerecht binnen zes weken na de
mondelinge behandeling een eindvonnis, in de meeste gevallen binnen twee of drie weken. De gemiddelde
doorlooptijd van bodemzaken in 2024 is vrijwel gelijk gebleven aan de doorlooptijd in 2023 van 4,6 maanden. Bij
de kort gedingen worden zeer korte termijnen aangehouden, ook voor het bepalen van de datum voor de
mondelinge behandeling. Het kortgedingvonnis volgt in de regel ongeveer een week na de zitting. In het kort
geding dat in 2024 met een vonnis is afgedaan bedroeg de gemiddelde totale doorlooptijd twee weken. De
meestal korte doorlooptijden vormen, naast de deskundigheid die binnen het Scheidsgerecht aanwezig is door
de tripartite samenstelling (behalve in kort gedingen die enkelvoudig door één van de voorzitters worden
behandeld en beslist), deels met arbiters uit de gezondheidszorg, een van de sterke punten van de rechtspraak
van het Scheidsgerecht. Ook door het ontbreken van de mogelijkheid van hoger beroep is er relatief snel
duidelijkheid over ieders positie. Vanzelfsprekend kan het ontbreken van hoger beroep ook een nadeel
opleveren voor degene die – al dan niet ten dele – ongelijk heeft gekregen, maar de brancheorganisaties hebben
destijds bewust gekozen voor één instantie.
Enkele behandelde zaken
7. De zaak 24/01 ging over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die twee medisch specialisten
hadden gesloten met het MSB. Het geschil betrof de vraag of het de specialisten gezien de inhoud van de
vaststellingsovereenkomst vrij stond werkzaamheden te verrichten voor andere opdrachtgevers dan het
ziekenhuis. Het Scheidsgerecht heeft bij de uitleg van de vaststellingsovereenkomst de correspondentie
betrokken die vooraf ging aan de vaststellingsovereenkomsten en waarmee voldoende aannemelijk is gemaakt
dat uit de vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking tot concurrerende activiteiten voortvloeit,
behoudens een geografische beperking voor een van de specialisten die uitdrukkelijk in de overeenkomst is
opgenomen. Met dat oordeel is vervolgens onvoldoende aannemelijk geworden dat de specialisten hun
verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet zouden nakomen en is er dus geen grond voor het MSB om
zich met betrekking tot betalingsverplichtingen uit die vaststellingsovereenkomst op een opschortingsrecht te
beroepen.
8. De zaak 24/02 ging om de vordering van een specialist op het MSB tot vergoeding van inkomensschade.
Het MSB had volgens de specialist onrechtmatig gehandeld door hem onterecht verwijten te maken die voor het
ziekenhuis aanleiding zijn geweest om de specialist eerst tijdelijk en uiteindelijk definitief de toegang tot het
ziekenhuis te ontzeggen. Het Scheidsgerecht heeft vastgesteld dat de schade die wordt gevorderd het gevolg is
van het gedwongen vertrek van de specialist uit het ziekenhuis. Het einde van de ledenovereenkomst en
(daarmee) het gedwongen vertrek uit de vakgroep en het MSB is het directe gevolg van het besluit van het
ziekenhuis om de specialist definitief de toegang te ontzeggen. Uit deze overeenkomst volgt namelijk dat die
ledenovereenkomst dadelijk eindigt ingeval van het besluit van het ziekenhuis tot een definitieve
toegangsontzegging en dat daarvoor geen opzegging is vereist door het MSB. Het Scheidsgerecht heeft
vervolgens geoordeeld dat de rechtmatigheid van het besluit in deze procedure niet kan worden getoetst. Dit
betreft een besluit van het ziekenhuis en tussen de specialist en het ziekenhuis geldt geen
arbitrageovereenkomst op grond waarvan het Scheidsgerecht bevoegd zou zijn. Dit had het Scheidsgerecht in
een eerder kort gedingvonnis in een procedure tussen de specialist en het MSB ook al geoordeeld. Er was
volgens het Scheidsgerecht ook geen goede reden om het besluit van het ziekenhuis te beschouwen als een
eigen besluit van het MSB of om dat besluit als onrechtmatig handelen aan het MSB toe te rekenen. Het
ontzeggen van de toegang is een exclusieve bevoegdheid van het ziekenhuis, het MSB kan een dergelijke
maatregel niet opleggen. Het samen optrekken van het ziekenhuis en het MSB brengt niet mee dat de
toegangsontzegging als besluit of onrechtmatig handelen aan het MSB kan worden toegerekend. De vordering
van de specialist is dan ook afgewezen.
De Governancecommissie Gezondheidszorg
Algemeen
9. De Governancecommissie Gezondheidszorg wordt evenals het Scheidsgerecht in stand gehouden door
de Stichting Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Zij heeft als taak oordelen te geven over verzoeken van
“belanghebbenden” tot toetsing van de naleving van principes van de Zorgbrede Governancecode. De versie
2010 van deze code is met ingang van 1 januari 2017 vervangen door een geheel herziene versie, de
Governancecode Zorg (“de Code”). In 2021 is de Governancecode Zorg geactualiseerd. Deze geactualiseerde
versie is met ingang van 1 januari 2022 van kracht. Aan de Code zijn alle zorginstellingen gebonden die lid zijn
van een van de organisaties ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN. Deze organisaties zijn op hun beurt
verenigd in de Brancheorganisaties Zorg (BoZ). De gebondenheid vloeit voort uit hun lidmaatschap. De
Governancecommissie kan alleen niet-bindende “oordelen” geven. Volgens de inleiding van de Code zal een
uitspraak van de Governancecommissie dat de Code niet goed is toegepast, ertoe moeten leiden dat de
zorgorganisatie zelf haar governance aanpast overeenkomstig de uitspraak van de Governancecommissie.
10. Af en toe bereiken het secretariaat van de Governancecommissie verzoeken betreffende
zorginstellingen die zich wel aan de Code hebben gebonden maar niet zijn aangesloten bij een van de
brancheorganisaties die de Code hebben vastgesteld. Dan staat de weg van een toetsingsverzoek bij de
Governancecommissie niet open.
11. Geconstateerd moet worden dat het aantal zaken dat aan de Governancecommissie wordt voorgelegd
sinds een aantal jaren (vrijwel) nihil is. In 2024 is één verzoek aan de Governancecommissie voorgelegd. In die
zaak betrof het twee verzoeksters die in dienst waren van een ziekenhuis. Na een arbeidsconflict zijn er
vaststellingsovereenkomsten gesloten. Verzoeksters hebben vervolgens een melding van een misstand gedaan in
de zin van de geldende Klokkenluidersregeling. Er is een ad hoc commissie in het leven geroepen om de melding
te beoordelen. De ad hoc commissie heeft de melding gegrond geoordeeld en aanbevelingen geformuleerd. In
een gesprek dat schriftelijk is bevestigd is met verzoeksters een bedrag tegen finale kwijting afgesproken. De
vervolgens toegestuurde vaststellingsovereenkomst bestreek volgens verzoeksters echter veel meer dan het
bereikte akkoord. Zij hebben de vaststellingsovereenkomst na aandringen van verweerster toch ondertekend. De
commissie geeft verzoeksters gelijk in hun standpunt dat in de vaststellingsovereenkomst de eerder tot stand
gekomen bindende regeling eenzijdig wordt uitgebreid en gewijzigd en dat verweerster vervolgens druk op de
ketel heeft gezet door bij verzoeksters, die geen juridische bijstand hadden, stevig aan te dringen op
ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Dit kon volgens de commissie niet door de beugel. De
commissie acht dit handelen niet zorgvuldig en niet getuigen van betrouwbaar bestuur. Artikel 2.1 van de Code is
geschonden.
S.C.P. Giesen, voorzitter