Jaarverslag 2023 van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en van de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Algemeen
1. In 2023 zijn er geen veranderingen opgetreden in de vervulling van de functies van voorzitter, vicevoorzitter en (plaatsvervangend) griffier van het Scheidsgerecht. Het Scheids-gerecht beschikt verder over ongeveer 70 arbiters uit alle geledingen en specialismen in de gezondheidszorg. Onder de arbiters bevinden zich ook enkele accountants. De Governance-commissie heeft ongeveer 20 leden. Het aantal arbiters verbonden aan het Scheidsgerecht is gezien het beperkte aantal zaken betrekkelijk groot. Door het grote aantal arbiters uit alle geledingen is het mogelijk om steeds op korte termijn een kamer samen te stellen van arbi-ters met expertise op het gebied van de te behandelen zaak en aldus op korte termijn een zitting te houden. De gecombineerde griffie van het Scheidsgerecht en van de Governance-commissie was ook dit jaar gevestigd op het kantoor Pot Jonker Advocaten te Haarlem. Het Scheidsgerecht verheugt zich over het goed functioneren van de griffie.
Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg
Algemeen
2. Het Scheidsgerecht behandelt geschillen tussen zorginstellingen en (individuele) me-disch specialisten of andere medische beroepsbeoefenaren zoals bijvoorbeeld verloskundigen. Sinds de stelselwijziging per 1 januari 2015 zijn dat voornamelijk geschillen tussen ziekenhui-zen en medisch specialisten in loondienst en geschillen tussen medisch specialisten en zieken-huizen over toegangsontzegging van de medisch specialist tot het ziekenhuis. Een dergelijke toegangsontzegging leidt doorgaans ook tot beëindiging van het lidmaatschap van de medisch specialist van het MSB. Vorderingen van medisch specialisten in dit soort zaken zijn dan ook vaak tegen zowel het ziekenhuis als het MSB gericht. In deze zaken staat soms de bevoegdheid van het Scheidsgerecht ter discussie ten aanzien van het ziekenhuis omdat er niet een over-eenkomst tussen het ziekenhuis en de medisch specialist geldt waarin een arbitraal beding is opgenomen. De zaken die het Scheidsgerecht behandelt betreffen ook geschillen tussen spe-cialisten onderling. Het gaat dan om enerzijds een individuele specialist of een vakgroep van een bepaald specialisme en anderzijds de collectiviteit van specialisten die in het desbetref-fende ziekenhuis werkzaam zijn en zich hebben verenigd in een medisch specialistisch bedrijf (“MSB”, in de juridische vorm van een coöperatie, een maatschap of een besloten vennoot-schap). Zulke geschillen gaan dan meestal over de wijze van verdeling van de honoraria tus-sen de verschillende vakgroepen of over besluiten van het MSB die in de visie van een vak-groep nadelig voor hem uitpakken. Het Scheidsgerecht is ook bevoegd geschillen tussen de instellingen (zoals ziekenhuizen) en hun bestuurders te behandelen, maar zaken van deze aard doen zich maar betrekkelijk weinig voor.
3. Onderlinge geschillen tussen medisch specialisten en MSB’s komen soms bij het Scheidsgerecht na een verwijzing door de voorzitter van de Federatie. Veel maatschapscon-tracten, vooral die van langer geleden, bevatten namelijk een arbitraal beding dat voorziet in geschilbeslechting door drie arbiters die daartoe door de voorzitter van de Federatie worden aangewezen. Het komt ook voor dat een MSB in zijn ledenovereenkomsten een dergelijke clausule opneemt. Sinds 1 januari 2016 benoemt de voorzitter van de Federatie het Scheids-gerecht als geschilbeslechter. De samenstelling van de behandelende kamer wordt in deze gevallen bepaald aan de hand van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht, dat in ver-band hiermee per 1 januari 2016 is gewijzigd. In 2021 is deze wijze van benoeming aangepast in die zin dat de voorzitter van de Federatie niet het Scheidsgerecht als zodanig benoemt maar met name genoemde arbiters die aan het Scheidsgerecht zijn verbonden. Het komt ech-ter in toenemende mate voor dat de partijen zich rechtstreeks tot het Scheidsgerecht wenden zonder tussenkomst van FMS. Aan de behandeling van maatschapsgeschillen (en de zaken die daarmee op één lijn staan) neemt in de regel, naast de voorzitter en een arbiter-medicus, een accountant deel.
Aantallen zaken
4. In het verslagjaar zijn tien zaken ingekomen, te weten acht bodemzaken en twee kort gedingen. In één van deze tien zaken (een bodemzaak) is geen vonnis of bindend advies uitge-sproken omdat de zaak vóór de mondelinge behandeling is ingetrokken. In 2023 zijn in totaal twaalf zaken afgedaan, waarvan twee kort gedingen en de rest bodemzaken. Een van deze zaken is voor de zitting ingetrokken en in de overige twaalf zaken is een arbitraal vonnis ge-wezen. Onder deze twaalf zaken waren er twee binnengekomen in 2022 en de rest in 2023. Eind 2023 was nog één in dit jaar ingekomen zaak aanhangig. Daarin is in februari 2024 von-nis gewezen.
5. Het hieronder vermelde staatje geeft over een reeks van jaren de aantallen binnenge-komen zaken respectievelijk uitspraken (vonnissen en bindend adviezen) van het desbetref-fende jaar weer.
2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023
Ingekomen 48 42 45 36 23 27 26 24 20 21 13 13 10
Uitspraken 19 32 33 23 14 15 21 15 12 12 6 12 11
Hieruit blijkt dat het totale aantal zaken geleidelijk aan is teruggelopen. Het jaar 2021 gaf een scherpere daling in instroom te zien. De instroom in 2022 is gelijk gebleven aan die van 2021. De uitstroom in 2022 is niet significant geringer dan in de meeste jaren vanaf 2015. De in-stroom in 2023 is verder afgenomen ten opzichte van 2021 en 2022. De uitstroom is ongeveer gelijk gebleven aan die van 2022. Het totaal aantal zaken beweegt zich thans op een substan-tieel lager niveau dan vóór de stelselherziening in de gezondheidszorg per 1 januari 2015. Aan deze herziening is in eerdere jaarverslagen aandacht besteed. Afgezien van het effect van de stelselherziening vertoont het aantal ingekomen en afgehandelde zaken over de periode van na 2015 tot heden een voortgaande daling. Het Scheidsgerecht heeft er weinig zicht op waar-door die daling wordt veroorzaakt. Er zijn geen signalen dat geschillen die voorheen aan het Scheidsgerecht werden voorgelegd thans aan de gewone rechter worden voorgelegd.
Doorlooptijden
6. De doorlooptijden zijn over het algemeen kort. Als de agenda’s van de partijen en hun gemachtigden niet in de weg zitten, pleegt de mondelinge behandeling in een bodemzaak ongeveer drie maanden na het aanbrengen van de zaak plaats te vinden. Bijna steeds wijst het Scheidsgerecht binnen zes weken na de mondelinge behandeling een eindvonnis, in de meeste gevallen binnen twee of drie weken. De gemiddelde doorlooptijd van bodemzaken die in 2023 zijn afgedaan, is 4,6 maanden. Dat is aanmerkelijk korter dan de gemiddelde door-looptijd in 2022 die toen 6,8 maanden bedroeg. Het jaar 2022 week daarmee echter aanmer-kelijk af van voorgaande jaren. Aan de redenen daarvoor is in het vorige jaarverslag aandacht besteed. Bij de kort gedingen worden zeer korte termijnen aangehouden, ook voor het bepa-len van de datum voor de mondelinge behandeling. Het kortgedingvonnis volgt in de regel ongeveer een week na de zitting. In de kort gedingen die in 2023 zijn afgedaan bedroeg de gemiddelde totale doorlooptijd vier weken. De meestal korte doorlooptijden vormen, naast de deskundigheid die binnen het Scheidsgerecht aanwezig is door de tripartite samenstelling (behalve in kort gedingen die enkelvoudig door één van de voorzitters worden behandeld en beslist), deels met arbiters uit de gezondheidszorg, een van de sterke punten van de recht-spraak van het Scheidsgerecht. Ook door het ontbreken van de mogelijkheid van hoger beroep is er relatief snel duidelijkheid over ieders positie. Vanzelfsprekend kan het ontbreken van hoger beroep ook een nadeel opleveren voor degene die – al dan niet ten dele – ongelijk heeft gekregen, maar de brancheorganisaties hebben destijds bewust gekozen voor één in-stantie.
Enkele behandelde zaken
7. De zaak 23/02 betrof een geval waarin een medisch specialist de toegang werd ontzegd tot het ziekenhuis gevolgd door een beëindiging van de maatschap. Hieraan lag disfunctione-ren ten grondslag met de nadruk op disfunctioneren in de bejegening van patiënten. Een bij-zonderheid in deze zaak was dat de klachten over het functioneren van de desbetreffende medisch specialist zich al twintig jaar voordeden. In de loop van de tijd hebben vele gesprek-ken daarover plaatsgevonden met de betrokkene en zijn verschillende verbetertrajecten ge-volgd. Telkens opnieuw werd desondanks geklaagd over het functioneren van de betrokkene. Uiteindelijk heeft het ziekenhuis de Vereniging Medisch Staf verzocht een onderzoek te doen uitvoeren naar mogelijk disfunctioneren in de afgelopen jaren, hoewel dat disfunctioneren in de visie van het ziekenhuis wel al vaststond. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden met als uit-komst dat dat de betrokken medisch specialist disfunctioneert en blijvende verbetering van zijn functioneren niet mogelijk wordt geacht. De medisch specialist is tegen de toegangsont-zegging en de beëindiging van de maatschap opgekomen bij het Scheidsgerecht. Hij heeft in dat verband vele bezwaren van formele en inhoudelijk aard tegen het onderzoek en de uit-komst daarvan aangevoerd. In zijn visie konden die de conclusie van onverbeterlijk disfunctio-neren niet dragen. Het Scheidsgerecht heeft geoordeeld dat aan de toegangsontzegging en de beëindiging niet alleen de inhoud van het onderzoeksrapport ten grondslag is gelegd, maar ook de gehele voorgeschiedenis blijkend uit talloze documenten over een periode van twintig jaar. Uit al die documenten die de eiser inhoudelijk niet gemotiveerd had weersproken, bleek voldoende van langdurig disfunctioneren en van het feit dat eiser niet bij machte is gebleken daarin blijvend verandering te brengen. Dat het laatste onderzoek naar mogelijk disfunctione-ren met enige gebreken was behept, kon daarom niet eraan afdoen dat de toegangsontzeg-ging en de beëindiging op goede grond hadden plaatsgevonden.
8. Ook de zaak 23/04 betrof een toegangsontzegging van een medisch specialist. In deze zaak ging het over grensoverschrijdend gedrag. De medisch specialist is in deze zaak tegen de toegangsontzegging opgekomen. Het Scheidsgerecht heeft vastgesteld dat de betrokken me-disch specialist op de werkvloer regelmatig intieme contacten had met een polimedewerkster en dat de betrokkenen daarmee ook na en ondanks een waarschuwing zijn doorgegaan. Daar-naast werd door coassistenten geklaagd over te amicale omgangsvormen en seksueel getinte opmerkingen van de betrokkene. Een van de verweren van de medisch specialist is dat geen sprake is van grensoverschrijdend gedrag omdat de intieme contacten met de polimedewerk-ster met haar instemming plaatsvonden. Het Scheidsgerecht heeft daarover de volgende overwogen: “Eiser miskent hiermee dat het ziekenhuis zich van meet af aan op het standpunt heeft gesteld dat het gedrag van eiser – ook al is dat met instemming van polimedewerkster Q – niet past bij de normen en waarden over professionele werkverhoudingen tussen stafle-den en medewerkers, dat er sprake is van een hiërarchische werkrelatie, dat van stafleden voorbeeldgedrag mag worden verlangd en dat het gedrag van eiser een negatieve invloed heeft op een gezond en veilig werkklimaat. Eiser had dit standpunt te respecteren en zich daarnaar te gedragen.” De vordering werd afgewezen.
De Governancecommissie Gezondheidszorg
Algemeen
9. De Governancecommissie Gezondheidszorg wordt evenals het Scheidsgerecht in stand gehouden door de Stichting Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Zij heeft als taak oordelen te geven over verzoeken van “belanghebbenden” tot toetsing van de naleving van principes van de Zorgbrede Governancecode. De versie 2010 van deze code is met ingang van 1 januari 2017 vervangen door een geheel herziene versie, de Governancecode Zorg (“de Code”). In 2021 is de Governancecode Zorg geactualiseerd. Deze geactualiseerde versie is met ingang van 1 januari 2022 van kracht. Aan de Code zijn alle zorginstellingen gebonden die lid zijn van een van de organisaties ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN. Deze organisaties zijn op hun beurt verenigd in de Brancheorganisaties Zorg (BoZ). De gebondenheid vloeit voort uit hun lidmaatschap. De Governancecommissie kan alleen niet-bindende “oordelen” geven. Vol-gens de inleiding van de Code zal een uitspraak van de Governancecommissie dat de Code niet goed is toegepast, ertoe moeten leiden dat de zorgorganisatie zelf haar governance aan-past overeenkomstig de uitspraak van de Governancecommissie.
10. Af en toe bereiken het secretariaat van de Governancecommissie verzoeken betreffen-de zorginstellingen die zich wel aan de Code hebben gebonden maar niet zijn aangesloten bij een van de brancheorganisaties die de Code hebben vastgesteld. Dan staat de weg van een toetsingsverzoek bij de Governancecommissie niet open.
11. In het verslagjaar is één verzoek aan de Governancecommissie voorgelegd. Deze zaak kon niet in behandeling worden genomen omdat het betrekking had op een zorginstelling die niet bij een van de brancheorganisaties was aangesloten. Geconstateerd moet worden dat het aantal zaken dat aan de Governancecommissie wordt voorgelegd sinds een aantal jaren (vrij-wel) nihil is.
R.J.B. Boonekamp, voorzitter