Jaarverslag 2022 van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en van de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Algemeen
1. In 2022 zijn er geen veranderingen opgetreden in de vervulling van de functies van voorzitter, vicevoorzitter en (plaatsvervangend) griffier van het Scheidsgerecht. Het Scheidsgerecht beschikt verder over ongeveer 70 arbiters uit alle geledingen en specialismen in de gezondheidszorg. Onder de arbiters bevinden zich ook enkele accountants. De Governancecommissie heeft ongeveer 20 leden. Het aantal arbiters verbonden aan het Scheidsgerecht is gezien het beperkte aantal zaken betrekkelijk groot. Door het grote aantal arbiters uit alle geledingen is het mogelijk om steeds op korte termijn een kamer samen te stellen van arbiters met expertise op het gebied van de te behandelen zaak en aldus op korte termijn een zitting te houden. De gecombineerde griffie van het Scheidsgerecht en van de Governancecommissie was ook dit jaar gevestigd op het kantoor Pot Jonker Advocaten te Haarlem. Het Scheidsgerecht verheugt zich over het goed functioneren van de griffie.
2. In maart 2022 zijn de Coronamaatregelen vervallen. Sindsdien is het niet langer nodig geweest om bijzondere maatregelen te treffen of in acht te nemen voor het houden van zittingen.
3. Zoals reeds in het vorige jaarverslag is vermeld, heeft het Scheidsgerecht in 2021 de mogelijkheid om op de website gepubliceerde uitspraken te doorzoeken verbeterd. Via de zoekbalk kan nu de volledige tekst van de uitspraken die in de vorm van een pdf op de website zijn gepubliceerd worden doorzocht aan de hand van vrijelijk in te voeren zoektermen. De vindbaarheid en daarmee de kenbaarheid van de jurisprudentie van het Scheidsgerecht en de Governancecommissie zijn daardoor verbeterd. Nieuw te publiceren uitspraken worden bovendien door middel van een kopje van een korte samenvatting voorzien.
Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg
Algemeen
4. Het Scheidsgerecht behandelt geschillen tussen zorginstellingen en (individuele) medisch specialisten of andere medische beroepsbeoefenaren zoals bijvoorbeeld verloskundigen. Sinds de stelselwijziging per 1 januari 2015 zijn dat voornamelijk nog geschillen tussen ziekenhuizen en medisch specialisten in loondienst, een enkele keer ook tussen een collectief van (vrij gevestigde) medisch specialisten verenigd in een MSB en een ziekenhuis. De zaken die het Scheidsgerecht behandelt betreffen ook geschillen tussen specialisten onderling. Het gaat dan om enerzijds een individuele specialist of een vakgroep van een bepaald specialisme en anderzijds de collectiviteit van specialisten die in het desbetreffende ziekenhuis werkzaam zijn en zich hebben verenigd in een medisch specialistisch bedrijf (“MSB”, in de juridische vorm van een coöperatie, een maatschap of een besloten vennootschap). Het Scheidsgerecht is ook bevoegd geschillen tussen de instellingen (zoals ziekenhuizen) en hun bestuurders te behandelen, maar zaken van deze aard doen zich maar betrekkelijk weinig voor.
5. Onderlinge geschillen tussen medisch specialisten en MSB’s komen soms bij het Scheidsgerecht na een verwijzing door de voorzitter van de Federatie. Veel maatschapscontracten, vooral die van langer geleden, bevatten namelijk een arbitraal beding dat voorziet in geschilbeslechting door drie arbiters die daartoe door de voorzitter
van de Federatie worden aangewezen. Het komt ook voor dat een MSB in zijn ledenovereenkomsten een dergelijke clausule opneemt. Sinds 1 januari 2016 benoemt de voorzitter van de Federatie het Scheidsgerecht als geschilbeslechter. De samenstelling van de behandelende kamer wordt in deze gevallen bepaald aan de hand van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht, dat in verband hiermee per 1 januari 2016 is gewijzigd. In 2021 is deze wijze van benoeming aangepast in die zin dat de voorzitter van de Federatie niet het Scheidsgerecht als zodanig benoemt maar met name genoemde arbiters die aan het Scheidsgerecht zijn verbonden. Het komt echter in toenemende mate voor dat de partijen zich rechtstreeks tot het Scheidsgerecht wenden zonder tussenkomst
van FMS. Aan de behandeling van maatschapsgeschillen (en de zaken die daarmee op één lijn staan) neemt in de regel, naast de voorzitter en een arbiter-medicus, een accountant deel.
Aantallen zaken
6. In het verslagjaar zijn dertien zaken ingekomen, te weten tien bodemzaken en drie kort gedingen. In twee van deze dertien zaken (één bodemzaak en één kort geding) is geen vonnis of bindend advies uitgesproken doordat de zaken vóór de mondelinge behandeling zijn ingetrokken. In 2022 zijn in totaal zeventien zaken afgedaan, waarvan
vijf kort gedingen en de rest bodemzaken. Twee van deze zaken zijn voor de zitting ingetrokken, één zaak is geroyeerd omdat de partijen geen blijk ervan gaven door te willen procederen, in twee zaken is ter zitting een schikking bereikt en in de overige twaalf zaken is een arbitraal vonnis gewezen. Onder deze zeventien zaken was er één binnengekomen in 2020. Vanwege een deskundigenonderzoek heeft het tot mei 2022 geduurd voordat eindvonnis kon worden gewezen. Zeven van de in 2022 afgedane zaken waren binnengekomen in 2021 en de rest in 2022. Eind 2022 waren nog drie in dit jaar ingekomen zaken aanhangig. In alle drie deze zaken is in januari of februari 2023 vonnis gewezen. Het hieronder vermelde staatje geeft over een reeks van jaren de aantallen binnengekomen zaken respectievelijk uitspraken (vonnissen en bindend adviezen) van het desbetreffende jaar weer.
2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022
Ingekomen 48 42 45 36 23 27 26 24 20 21 13 13
Uitspraken 19 32 33 23 14 15 21 15 12 12 6 12
Hieruit blijkt dat het totale aantal zaken geleidelijk aan is terug gelopen. Het jaar 2021 gaf een scherpere daling in instroom te zien. De instroom in 2022 is gelijk aan die van 2021. De uitstroom in 2022 is niet significant geringer dan in de meeste jaren vanaf 2015. Het totaal aantal zaken beweegt zich echter op een substantieel lager niveau dan vóór de stelselherziening in de gezondheidszorg per 1 januari 2015. Aan deze herziening is in eerdere jaarverslagen aandacht besteed.
Doorlooptijden
7. De doorlooptijden zijn over het algemeen kort. Als de agenda’s van de partijen en hun gemachtigden niet in de weg zitten, pleegt de mondelinge behandeling in een bodemzaak ongeveer drie maanden na het aanbrengen van de zaak plaats te vinden. Bijna steeds wijst het Scheidsgerecht binnen zes weken na de mondelinge behandeling een
eindvonnis, in de meeste gevallen binnen drie of vier weken. De gemiddelde doorlooptijd van bodemzaken die in 2022 zijn afgedaan is 6,8 maanden. Dat is langer dan in de voorafgaande jaren en voor een belangrijk deel toe te schrijven aan bijzondere omstandigheden in een aantal zaken. In één zaak moest een onderzoek door een deskundige plaatsvinden. Als gevolg van complicaties in het onderzoekstraject is de totale doorlooptijd tot het eindvonnis 23 maanden geweest, wat uitzonderlijk lang is. In een andere zaak zijn de arbiters ter zitting gewraakt. Daarop is een wrakingsprocedure gevolgd voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. Nadat het wrakingsverzoek was afgewezen moest opnieuw een zitting worden gepland. De totale doorlooptijd van die zaak kwam daarmee op ruim 8 maanden. In een ander geval moest de geplande zitting worden uitgesteld vanwege ziekte (Corona) van de voorzitter en kon in verband met de vele verhinderingen van de partijen de zaak eerst maanden later worden behandeld. Ook zijn enkele zaken na de zitting aangehouden geweest voor (langdurige) schikkingsonderhandelingen die uiteindelijk geen resultaat hebben opgeleverd. Bij de kort gedingen worden zeer korte termijnen aangehouden, ook voor het bepalen van de datum voor de mondelinge behandeling. Het kortgedingvonnis volgt in de regel ongeveer een week na de zitting. In de kort gedingen die in 2022 zijn afgedaan bedroeg de gemiddelde totale doorlooptijd vijf weken. De meestal korte doorlooptijden vormen, naast de deskundigheid die binnen het Scheidsgerecht aanwezig is door de tripartite samenstelling (behalve in kort gedingen die enkelvoudig door één van de voorzitters worden behandeld en beslist), deels met arbiters uit de gezondheidszorg, een van de sterke punten van de rechtspraak van het Scheidsgerecht. Ook door het ontbreken van de mogelijkheid van hoger beroep is er relatief snel duidelijkheid over ieders positie. Vanzelfsprekend kan het
ontbreken van hoger beroep ook een nadeel opleveren voor degene die – al dan niet ten dele – ongelijk heeft gekregen, maar de brancheorganisaties hebben destijds bewust gekozen voor één instantie.
Publicatie van uitspraken
8. Volgens het Arbitragereglement kan het Scheidsgerecht besluiten zijn uitspraken (vonnissen dan wel bindend adviezen) “bekend te maken”. Dit leidt dan tot publicatie van een geanonimiseerde versie van de uitspraak op de website van het Scheidsgerecht. De anonimisering houdt in dat de namen van partijen en andere in de uitspraak genoemde personen en van het ziekenhuis of de maatschap in kwestie niet worden gepubliceerd. Voorwaarde voor een dergelijke publicatie is dat de uitspraak “naar het oordeel van het Scheidsgerecht van meer dan incidenteel belang is te achten”. In de praktijk tot 2016 vond publicatie bijna altijd plaats. Ten aanzien van de zaken waarin de voorzitter van de Federatie (arbiters verbonden aan) het Scheidsgerecht heeft benoemd, gold een ander regime waarbij in principe geen volledige (geanonimiseerde) publicatie plaatsvond. De Federatie had in algemene zin bezwaar tegen publicatie van de vonnissen en bindend adviezen in de geschillen tussen de medisch specialisten waarin de arbiters of bindend adviseurs door haar voorzitter zijn aangewezen. De benoeming van (arbiters verbonden aan) het Scheidsgerecht als arbitraal college of bindend adviseur(s) geschiedde daarmee onder de voorwaarde dat de uitspraken niet worden bekendgemaakt. Dat is overigens bij arbitrage en de bindendadviespraktijk niet ongebruikelijk; deze vormen van geschilbeslechting zijn immers niet openbaar. Zoals ook in eerdere jaarverslagen is vermeld, kleven in de praktijk echter wel bezwaren aan deze werkwijze. De rechtspraak
van het Scheidsgerecht, als vast college voor geschilbeslechting in de gezondheidszorg, zou op deze wijze verborgen blijven, immers alleen bekend zijn bij de “toevallige” partijen en hun raadslieden. Het is nuttig dat die rechtspraak, met de daaruit mogelijk voortkomende precedenten, wel algemeen bekend is. Gemachtigden die vaker dit soort zaken behandelen, zouden door dit gebrek aan openbaarheid een niet bedoelde en ongewenste voorsprong kunnen krijgen op anderen. Het Scheidsgerecht heeft dit aspect besproken met de Federatie. Dit heeft ertoe geleid dat het bestuur van de Federatie ermee heeft ingestemd dat ook uitspraken waarin arbiters verbonden aan het scheidsgerecht zijn benoemd door de voorzitter van de Federatie vanaf 1 januari 2023 volledig (geanonimiseerd) worden gepubliceerd op dezelfde voet als andere uitspraken. De (advocaten van de) partijen kunnen overigens het Scheidsgerecht verzoeken de uitspraak in een bepaalde zaak niet te publiceren indien er in het desbetreffende geval zwaarwegende redenen bestaan om dat niet te doen. Een dergelijk verzoek laat het Scheidsgerecht zwaar meewegen bij de beslissing om al dan niet te publiceren.
Enkele behandelde zaken
10. In de zaak 21/09 heeft zich een wrakingsverzoek voorgedaan. Dat gebeurt in de zaken die aan het Scheidsgerecht worden voorgelegd hoogst zelden. Voor zover kon worden nagegaan was dit het tweede wrakingsverzoek in de afgelopen dertien jaar. De verzoekster verweet de arbiters kort gezegd dat zij zich actief hebben gemengd in de bewijspositie van de gedingvoerende partijen en daarmee vooringenomenheid hebben
getoond. In een e-mailbericht van 29 september 2021 had de griffier van het Scheidsgerecht aan partijen medegedeeld dat de mondelinge behandeling was bepaald op 6 januari 2022 en dat partijen eventuele stukken nog tot uiterlijk 29 december 2021 konden indienen. Daarnaast was in die e-mail vermeld dat stukken die na die datum
worden ingediend in principe buiten beschouwing gelaten zullen worden. De voorzitter heeft op 4 januari 2022 aan de eisende partij verzocht nog niet overgelegde beslagstukken en een specificatie van de kosten van rechtsbijstand op te sturen. Volgens de verzoekster tot wraking was dit gezien de door het Scheidsgerecht aan partijen gestelde uiterste termijn voor indiening van stukken niet geoorloofd en getuigde het van vooringenomenheid en partijdigheid van de arbiters. Bij beschikking van 15 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter het wrakingsverzoek afgewezen omdat het de arbiters gelet op de desbetreffende wettelijke bepalingen vrijstond in elke stand van het geding stukken op te vragen en uit het feit dat de voorzitter dat heeft gedaan naar objectieve maatstaven niet van partijdigheid blijkt.
11. In 2022 heeft het Scheidsgerecht een geschil behandeld tussen een vakgroep van drie radiologen, leden van een MSB, en het ziekenhuis waarmee het MSB een samenwerkingsovereenkomst had. Vanuit andere vakgroepen werden sinds vele jaren, in ieder geval vanaf 2012, telkens klachten geuit over de kwaliteit van de door de radiologen geleverde zorg en over hun werkhouding en vermogen tot samenwerking. Het ziekenhuis heeft uiteindelijk een Commissie van onderzoek ingesteld. De Commissie is in haar rapport tot de conclusie gekomen dat het beeld van de kritiek op de radiologen in grote lijnen juist is. De Commissie heeft uiteindelijk een voorstel gedaan voor een verbetertraject, hoewel zij in haar rapport zelf aangaf weinig vertrouwen te hebben in de kans van slagen daarvan mede gezien een door haar geconstateerd gebrek aan zelfreflectie van de radiologen en onvermogen van de radiologen om zelf vorm te geven aan verbeteringen. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft de aanbeveling tot een verbetertraject niet gevolgd, maar de radiologen de toegang tot het ziekenhuis ontzegd en de samenwerkingsovereenkomst met het MSB gedeeltelijk opgezegd voor zover het de radiologie betreft. De radiologen zijn daartegen (samen met het MSB) opgekomen in een kort geding bij het Scheidsgerecht (zaak nr. 22/07 KG). Kern van het geschil vormde de vraag of de Raad van Bestuur mocht afwijken van de aanbeveling en daarmee van het toepasselijke reglement mogelijk disfunctioneren. De voorzitter heeft geoordeeld dat de Raad van Bestuur daarvan op grond van zwaarwegende omstandigheden mag afwijken vanwege zijn eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en dat zich hier zulke zwaarwegende omstandigheden voordeden omdat de kwaliteit van zorg en daarmee de patiëntveiligheid in het geding waren terwijl gezien het vele jaren bestaande patroon van ondermaatse zorg niet te verwachten viel dat een verbetertraject kans van slagen zou
hebben, zoals de Commissie van onderzoek zelf ook al had gesignaleerd. De vorderingen van de radiologen en het MSB gericht op toelating tot het ziekenhuis en tot hun werkzaamheden en voortzetting van de samenwerkingsovereenkomst zijn daarom afgewezen. In de bodemprocedure (zaak nr. 22/09) oordeelde het Scheidsgerecht dat de Raad van Bestuur de radiologen wel de mogelijkheid van een verbetertraject had moeten
bieden en dat het ziekenhuis jegens hen onrechtmatig had gehandeld door dat niet te doen. De vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige toelatingsontzegging (en beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst) werd vervolgens echter grotendeels afgewezen op de grond dat de kans dat een verbetertraject tot verbetering zou hebben geleid vrijwel nihil was en de werkzaamheden van de radiologen in het ziekenhuis na het doorlopen van het verbetertraject alsnog en op goede gronden door het ziekenhuis zouden
zijn beëindigd.
De Governancecommissie Gezondheidszorg
Algemeen
13. De Governancecommissie Gezondheidszorg wordt evenals het Scheidsgerecht in stand gehouden door de Stichting Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Zij heeft als taak oordelen te geven over verzoeken van “belanghebbenden” tot toetsing van de naleving van principes van de Zorgbrede Governancecode. De versie 2010 van deze code is met ingang van 1 januari 2017 vervangen door een geheel herziene versie, de Governancecode
Zorg (“de Code”). In 2021 is de Governancecode Zorg geactualiseerd. Deze geactualiseerde versie is met ingang van 1 januari 2022 van kracht. Aan de Code zijn alle zorginstellingen gebonden die lid zijn van een van de organisaties ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN. Deze organisaties zijn op hun beurt verenigd in de Brancheorganisaties Zorg (BoZ). De gebondenheid vloeit voort uit hun lidmaatschap. De Governancecommissie
kan alleen niet-bindende “oordelen” geven. Volgens de inleiding van de Code zal een uitspraak van de Governancecommissie dat de Code niet goed is toegepast, ertoe moeten leiden dat de zorgorganisatie zelf haar governance aanpast overeenkomstig de uitspraak van de Governancecommissie.
14. Af en toe bereiken het secretariaat van de Governancecommissie verzoeken betreffende zorginstellingen die zich wel aan de Code hebben gebonden maar niet zijn aangesloten bij een van de brancheorganisaties die de Code hebben vastgesteld. Dan staat de weg van een toetsingsverzoek bij de Governancecommissie niet open.
15. In het verslagjaar is één nieuwe zaak aan de Governancecommissie voorgelegd. Deze zaak is vervolgens voor de zitting ingetrokken. In 2022 heeft de Governancecommissie in één zaak, die in 2021 aanhangig was gemaakt, uitspraak gedaan.
R.J.B. Boonekamp, voorzitter