Jaarverslag 2021 van het Scheidsgerecht en de Governancecommissie

Jaarverslag 2021 van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en van de Governancecommissie Gezondheidszorg.

Algemeen

1. In 2021 zijn er geen veranderingen opgetreden in de vervulling van de functies van voorzitter, vicevoorzitter en (plaatsvervangend) griffier van het Scheidsgerecht. Het Scheids-gerecht beschikt verder over ongeveer 70 arbiters uit alle geledingen en specialismen in de gezondheidszorg. Onder de arbiters bevinden zich ook enkele accountants. De Governancecommissie heeft ongeveer 20 leden. Het aantal arbiters verbonden aan het Scheidsgerecht is gezien het beperkte aantal zaken betrekkelijk groot. Door het grote aantal arbiters uit alle geledingen is het mogelijk om steeds op korte termijn een kamer samen te stellen van arbi-ters met expertise op het gebied van de te behandelen zaak en aldus op korte termijn een zitting te houden. De gecombineerde griffie van het Scheidsgerecht en van de Governancecommissie was ook dit jaar gevestigd op het kantoor Pot Jonker Advocaten te Haarlem. Het Scheidsgerecht verheugt zich over het goed functioneren van de griffie.

2. In verband met de Corona uitbraak is in het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht voorzien in de mogelijkheid om een mondelinge behandeling door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel te laten plaatsvinden indien het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is. In het verslagjaar zijn ondanks de Coronamaatregelen steeds fysieke zittingen gehouden. Het toegestane maximale aantal van 30 deelnemers liet de mogelijkheid daartoe. Op de locaties waar zittingen worden gehouden zijn grote zalen beschikbaar. Het Scheidsgerecht en de Governancecommissie hebben er bij de organisatie van een mondelinge behandeling nauwlettend op toe gezien dat zittingen veilig en met inachtneming van alle voorschriften plaatsvinden.

3. In het verslagjaar heeft het Scheidsgerecht de mogelijkheid om op de website gepubliceerde uitspraken te doorzoeken verbeterd. Via de zoekbalk kan nu de volledige tekst van de uitspraken die in de vorm van een pdf op de website zijn gepubliceerd worden doorzocht aan de hand van vrijelijk in te voeren zoektermen. De vindbaarheid en daarmee de kenbaarheid van de jurisprudentie van het Scheidsgerecht en de Governancecommissie zijn daardoor verbeterd. Nieuw te publiceren uitspraken worden bovendien door middel van een kopje van een korte samenvatting voorzien.

Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg

Algemeen

4. Het Scheidsgerecht behandelt geschillen tussen zorginstellingen en (individuele) medisch specialisten of andere medische beroepsbeoefenaren zoals bijvoorbeeld verloskundigen. Sinds de stelselwijziging per 1 januari 2015 zijn dat voornamelijk nog geschillen tussen ziekenhuizen en medisch specialisten in loondienst, een enkele keer ook tussen een collectief van (vrij gevestigde) medisch specialisten verenigd in een MSB en een ziekenhuis. De zaken die het Scheidsgerecht behandelt betreffen ook geschillen tussen specialisten onderling. Het gaat dan om enerzijds een individuele specialist of een vakgroep van een bepaald specialisme en anderzijds de collectiviteit van specialisten die in het desbetreffende ziekenhuis werkzaam zijn en zich hebben verenigd in een medisch specialistisch bedrijf (“MSB”, in de juridische vorm van een coöperatie, een maatschap of een besloten vennootschap). Het Scheidsgerecht is ook bevoegd geschillen tussen de instellingen (zoals ziekenhuizen) en hun bestuurders te behandelen, maar zaken van deze aard doen zich maar betrekkelijk weinig voor.

5. Onderlinge geschillen tussen medisch specialisten en MSB’s komen soms bij het Scheidsgerecht na een verwijzing door de voorzitter van de Federatie. Veel maatschapscontracten, vooral die van langer geleden, bevatten namelijk een arbitraal beding dat voorziet in geschilbeslechting door drie arbiters die daartoe door de voorzitter van de Federatie worden aangewezen. Het komt ook voor dat een MSB in zijn ledenovereenkomsten een dergelijke clausule opneemt. Sinds 1 januari 2016 benoemt de voorzitter van de Federatie het Scheidsgerecht als geschilbeslechter. De samenstelling van de behandelende kamer wordt in deze gevallen bepaald aan de hand van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht, dat in verband hiermee per 1 januari 2016 is gewijzigd. In 2021 is deze wijze van benoeming aangepast in die zin dat de voorzitter van de Federatie niet het Scheidsgerecht als zodanig benoemt maar met name genoemde arbiters die aan het Scheidsgerecht zijn verbonden. Het komt echter in toenemende mate voor dat de partijen zich rechtstreeks tot het Scheidsgerecht wenden zonder tussenkomst van FMS. Aan de behandeling van maatschapsgeschillen (en de zaken die daarmee op één lijn staan) neemt in de regel, naast de voorzitter en een arbiter-medicus, een accountant deel.

Aantallen zaken

6. In het verslagjaar zijn dertien zaken ingekomen, te weten twaalf bodemzaken en één kort geding. In vijf van deze dertien zaken (alle vijf bodemzaken) is geen vonnis of bindend advies uitgesproken doordat de zaken vóór de mondelinge behandeling zijn ingetrokken, dan wel tijdens of na de mondelinge behandeling tot een minnelijke regeling hebben geleid. In 2021 zijn in totaal zes uitspraken gedaan, alle in de vorm van een arbitraal vonnis. Drie uitspraken betroffen zaken die in dit jaar waren ingekomen, de resterende drie vonnissen (waaronder één tussenvonnis) zijn gewezen in zaken uit 2020. Twee zaken uit 2020 zijn in 2021 ingetrokken nadat de partijen een regeling hadden bereikt. Eind 2021 waren nog vijf in dit jaar ingekomen zaken aanhangig en één zaak die in 2020 is ingekomen, waarin een deskundigenonderzoek moest plaatsvinden. In twee van deze in 2021 ingekomen zaken is in januari of februari 2022 vonnis gewezen.

7. Het hieronder vermelde staatje geeft over een reeks van jaren de aantallen binnengekomen zaken respectievelijk uitspraken (vonnissen en bindend adviezen) van het desbetreffende jaar weer.

                 2011   2012   2013   2014   2015   2016   2017   2018   2019   2020   2021
Ingekomen  48       42      45       36       23      27       26       24      20      21      13
Uitspraken   19       32      33       23       14      15       21       15      12      12      6


Hieruit blijkt dat het totale aantal zaken geleidelijk aan is terug gelopen. Het jaar 2021 geeft een scherpere daling te zien. Er kan niet worden vastgesteld dat deze scherpere daling een trend inzet. Het totale niveau beweegt zich op een substantieel lager niveau dan vóór de stelselherziening in de gezondheidszorg per 1 januari 2015. Aan deze herziening is in eerdere jaarverslagen aandacht besteed.

Doorlooptijden

8. De doorlooptijden blijven kort. Als de agenda’s van de partijen en hun gemachtigden niet in de weg zitten, pleegt de mondelinge behandeling in een bodemzaak ongeveer drie maanden na het aanbrengen van de zaak plaats te vinden. Bijna steeds wijst het Scheidsgerecht binnen zes weken na de mondelinge behandeling een eindvonnis, in de meeste gevallen binnen drie of vier weken. De gemiddelde doorlooptijd van zaken die in 2021 zijn binnengekomen en in 2021 door het wijzen van een vonnis zijn afgedaan was heel kort en bedroeg ongeveer drie maanden. Ter vergelijking: de doorlooptijd in de gewone rechtspraak in eerste aanleg bij de civiele rechter bedraagt al gauw minimaal één jaar. In het verslagjaar is in één zaak een tussenvonnis gewezen waarin een deskundige is benoemd. In één in 2021 aangebrachte zaak heeft het Scheidsgerecht in juli 2021 een vonnis gewezen waarin het Scheidsgerecht zich onbevoegd heeft verklaard waarmee de procedure voor het Scheidsgerecht is geeindigd. Bij de kort gedingen worden zeer korte termijnen aangehouden, ook voor het bepalen van de datum voor de mondelinge behandeling. Het kortgedingvonnis volgt in de regel ongeveer een week na de zitting. In het kort geding dat in 2021 is ingekomen en behandeld bedroeg de totale doorlooptijd één maand. Deze korte doorlooptijden vormen, naast de deskundigheid die binnen het Scheidsgerecht aanwezig is door de tripartite samenstelling (behalve in kort gedingen die enkelvoudig door één van de voorzitters worden behandeld en beslist), deels met arbiters uit de gezondheidszorg, een van de sterke punten van de rechtspraak van het Scheidsgerecht. Ook door het ontbreken van de mogelijkheid van hoger beroep is er rela-tief snel duidelijkheid over ieders positie. Vanzelfsprekend kan het ontbreken van hoger beroep ook een nadeel opleveren voor degene die – al dan niet ten dele – ongelijk heeft gekregen, maar de brancheorganisaties hebben destijds bewust gekozen voor één instantie.

Publicatie van uitspraken

9. Volgens het Arbitragereglement kan het Scheidsgerecht besluiten zijn uitspraken (vonnissen dan wel bindend adviezen) “bekend te maken”. Dit leidt dan tot publicatie van een ge-anonimiseerde versie van de uitspraak op de website van het Scheidsgerecht. De anonimisering houdt in dat de namen van partijen en andere in de uitspraak genoemde personen en van het ziekenhuis of de maatschap in kwestie niet worden gepubliceerd. Voorwaarde voor een dergelijke publicatie is dat de uitspraak “naar het oordeel van het Scheidsgerecht van meer dan incidenteel belang is te achten”. In de praktijk tot 2016 vond publicatie bijna altijd plaats. Ten aanzien van de zaken waarin de voorzitter van de Federatie (arbiters verbonden aan) het Scheidsgerecht heeft benoemd, geldt een ander regime. De Federatie heeft in algemene zin bezwaar tegen publicatie van de vonnissen en bindend adviezen in de geschillen tussen de medisch specialisten waarin de arbiters of bindend adviseurs door haar voorzitter zijn aangewezen. De benoeming van (arbiters verbonden aan) het Scheidsgerecht als arbitraal college of bindend adviseur(s) geschiedt daarmee onder de voorwaarde dat de uitspraken niet wor-den bekendgemaakt. Dat is overigens bij arbitrage en de bindendadviespraktijk niet ongebruikelijk; deze vormen van geschilbeslechting zijn immers niet openbaar. Zoals ook in eerdere jaarverslagen is vermeld, kleven in de praktijk echter wel bezwaren aan deze werkwijze. De rechtspraak van het Scheidsgerecht, als vast college voor geschilbeslechting in de gezondheidszorg, zou op deze wijze verborgen blijven, immers alleen bekend zijn bij de “toevallige” partijen en hun raadslieden. Het is nuttig dat die rechtspraak, met de daaruit mogelijk voortkomende precedenten, wel algemeen bekend is. Gemachtigden die vaker dit soort zaken behandelen, zouden door dit gebrek aan openbaarheid een niet bedoelde en ongewenste voorsprong kunnen krijgen op anderen. Het Scheidsgerecht heeft dit aspect besproken met de Federatie. Dit heeft geleid tot de beleidslijn dat publicatie van het “rompgeschil” op de website van het Scheidsgerecht mogelijk is in zaken met een meer algemeen belang. Dit kan dan op zodanige wijze gebeuren dat daaruit niet kan worden afgeleid welke partijen of welk ziekenhuis het betreft.

Enkele behandelde zaken

10. De zaak SG 20/19, waarin uitspraak is gedaan in 2021, betrof een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst met een kinderneuroloog, die samen met twee andere kinderneurologen in loondienst een aparte vakgroep kinderneurologie vormden. Tussen de drie kinderneurologen zijn samenwerkingsproblemen gerezen. Het ziekenhuis heeft daarnaar onderzoek laten doen door een commissie van onderzoek die tot de conclusie is gekomen dat de vakgroep kinderneurologie als geheel disfunctioneert op het gebied van samenwerking. Eén van de aanbevelingen van de commissie was om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met verweerster te komen en de vakgroep kinderneurologie in te bedden in de vakgroep neurologie. Het ziekenhuis heeft de eerste aanbeveling niet overgenomen en een coach opdracht gegeven om te trachten verbetering in de samenwerking van de drie kinderneurologen te brengen. De coach kwam tot de conclusie dat alleen coaching op samenwerking onvoldoende effect zou hebben en dat daarom eerst voldaan zou moeten worden aan de voorwaarde van inbedding van de vakgroep kinderneurologie hetzij in de vakgroep neurologie hetzij in de vakgroep kindergeneeskunde. De vakgroep neurologie, bestaande uit vrijgevestigde medisch specialisten binnen het MSB, heeft het ziekenhuis laten weten niet bereid te zijn verweerster in de vakgroep op te nemen omdat haar moederspecialisme niet neurologie is, maar kindergeneeskunde. De vakgroep was wel bereid de beide anderen met als moederspecialisme neurologie onder voorwaarden op te nemen. De vakgroep kindergeneeskunde, bestaande uit medisch specialisten in loondienst, heeft laten weten niet bereid te zijn verweerster op te nemen vanwege de samenwerkingsproblemen die de leden van de vakgroep met verweerster ervaren. Het Scheidsgerecht heeft geoordeeld dat in het geheel niet is gebleken dat het ziekenhuis het in zijn macht had het MSB, waarvan de vakgroep neurologie onderdeel uitmaakt, te verplichten de drie kinderneurologen in loondienst in de vakgroep neurologie op te nemen. Als het MSB niet bereid is verweerster toe te laten als lid, is dat daarom een gegeven voor het ziekenhuis. Verder heeft het Scheidsgerecht geoordeeld dat het voor het ziekenhuis eveneens een gegeven is dat de vakgroep kindergeneeskunde niet met verweerster wil samenwerken en dat niet gebleken is dat het ziekenhuis redelijkerwijs maatregelen had kunnen en moeten treffen om daarin verandering te brengen maar daarin is tekort geschoten. De slotsom was dat verweerster niet in haar werkzaamheden van kinderneuroloog binnen het ziekenhuis herplaatst kon worden. Het verzoek tot ontbinding is daarom toegewezen met toekenning van de wettelijke transitievergoeding.

11. In de zaak SG 21/06 had de eiser een vordering ingesteld tegen zijn MSB en tegen de stichting die het ziekenhuis in stand houdt. In de ledenovereenkomst tussen eiser en het MSB is bepaald dat geschillen onderworpen zullen zijn aan arbitrage door drie scheidslieden die door de voorzitter van de Federatie Medisch Specialisten zullen worden benoemd op verzoek van de meest gerede partij. De eiser had zonder eerst de voorzitter FMS te benaderen met een een procedure aanhangig gemaakt bij het Scheidsgerecht tegen beide verweerders, die zich vervolgens beriepen op onbevoegdheid van het Scheidsgerecht. Vervolgens heeft eiser alsnog de voorzitter FMS benaderd, die toen het Scheidsgerecht heeft aangewezen. Het Scheidsgerecht heeft het beroep op onbevoegdheid gehonoreerd. Ten aanzien van de stichting heeft het Scheidsgerecht overwogen dat eiser een ledenovereenkomst heeft met het MSB en het MSB een samenwerkingsovereenkomst heeft met de stichting waarbij eiser echter geen partij is. Eiser kan zich daarom niet beroepen op het arbitraal beding in de samenwerkingsovereenkomst tussen het MSB en de stichting. Deze juridische constructie staat er overigens in meer gevallen aan in de weg dat het Scheidsgerecht bevoegd is van vorderingen tegen de stichting die het ziekenhuis in stand houdt kennis te nemen. Dat is soms ongelukkig als samenhangende vorderingen tegen een MSB en een stichting worden ingesteld. Ten aanzien van het MSB heeft het Scheidsgerecht overwogen dat benoeming van het Scheidsgerecht door de voorzitter FMS het Scheidsgerecht niet met terugwerkende kracht bevoegd kan maken in de aanhangige procedure. Het Scheidsgerecht heeft zich daarom onbevoegd verklaard.

De Governancecommissie Gezondheidszorg

Algemeen

12. De Governancecommissie Gezondheidszorg wordt evenals het Scheidsgerecht in stand gehouden door de Stichting Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Zij heeft als taak oordelen te geven over verzoeken van “belanghebbenden” tot toetsing van de naleving van principes van de Zorgbrede Governancecode. De versie 2010 van deze code is met ingang van 1 januari 2017 vervangen door een geheel herziene versie, de Governancecode Zorg (“de Code”). In 2021 is de Governancecode Zorg geactualiseerd. Deze geactualiseerde versie is met ingang van 1 januari 2022 van kracht. Aan de Code zijn alle zorginstellingen gebonden die lid zijn van een van de organisaties ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN. Deze organisaties zijn op hun beurt verenigd in de Brancheorganisaties Zorg (BoZ). De gebondenheid vloeit voort uit hun lidmaatschap. De Governancecommissie kan alleen niet-bindende “oordelen” geven. Vol-gens de inleiding van de Code zal een uitspraak van de Governancecommissie dat de Code niet goed is toegepast, ertoe moeten leiden dat de zorgorganisatie zelf haar governance aan-past overeenkomstig de uitspraak van de Governancecommissie.

13. Af en toe bereiken het secretariaat van de Governancecommissie verzoeken betreffen-de zorginstellingen die zich wel aan de Code hebben gebonden maar niet zijn aangesloten bij een van de brancheorganisaties die de Code hebben vastgesteld. Dan staat de weg van een toetsingsverzoek bij de Governancecommissie niet open.

14. In het verslagjaar is één nieuwe zaak aan de Governancecommissie voorgelegd. In deze zaak is in januari 2022 uitspraak gedaan.

R.J.B. Boonekamp, voorzitter