Jaarverslag 2016 van het Scheidsgerecht en de Governancecommissie

Jaarverslag van de voorzitter van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en van de Governancecommissie.

Algemeen

1. In het verslagjaar is er één verandering opgetreden in de vervulling van de functies van voorzitter, vicevoorzitter en (plaatsvervangend) griffier van het Scheidsgerecht. De plaatsvervangend griffier mevrouw mr. M.C.A. van Heek is teruggetreden. Zij is vijf jaar aan het Scheidsgerecht verbonden geweest. Haar plaats is ingenomen door de heer mr. F. Diepraam. Daarnaast zijn enkele arbiters vervangen doordat zij niet langer voldeden aan de benoemingseisen. De desbetreffende beroepsorganisaties hebben, in overeenstemming met het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht, een bindende voordracht voor hun vervanging gedaan. De gecombineerde griffie van het Scheidsgerecht en van de Governancecommissie was ook dit jaar gevestigd op het kantoor Pot Jonker Advocaten te Haarlem. De griffie werkt naar volle tevredenheid.

Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg

2. In de aard van de zaken die bij het Scheidsgerecht zijn aangebracht hebben zich de laatste jaren enkele ingrijpende veranderingen voorgedaan. Sinds jaar en dag bestond de hoofdtaak van het Scheidsgerecht in het beslechten van geschillen (veelal door middel van arbitrage, soms bij wijze van bindend advies) tussen ziekenhuizen en individuele medische specialisten op basis van een arbitraal beding in de toelatingsovereenkomst, of - minder vaak - in de arbeidsovereenkomst tussen het ziekenhuis en de specialist in kwestie. Het Scheidsgerecht Is ook bevoegd geschillen tussen de ziekenhuizen en hun bestuurders te behandelen, maar zaken van deze aard zijn vrij zeldzaam. Per 1 januari 2015 is dit beeld voor de geschillen waarin medische specialisten partij zijn, sterk veranderd.    

3. Het Scheidsgerecht heeft in diverse opzichten de gevolgen ondervonden van de stelselherziening in de gezondheidszorg per 1 januari 2015. Sindsdien behoren de individuele toelatingsovereenkomsten (al dan niet volgens het destijds gangbare landelijke model) vrijwel geheel tot het verleden. Thans hebben de medisch specialisten (vrijberoepsbeoefenaren) die in een en hetzelfde ziekenhuis werkzaam zijn, veelal als collectiviteit - onder de naam mecfisch-specialistisch bedrijf (MSB) en in de juridische vorm van een coöperatie, een maatschap of een besloten vennootschap - een "samenwerkingsovereenkomst" met het ziekenhuis in kwestie. Daarnaast kan er, bijvoorbeeld als aanhangsel bij die samenwerkingsovereenkomst, een contract zijn tussen het MSB, het ziekenhuis en de individuele specialist die als vrijberoepsbeoefenaar optreedt. Geschillen tussen ziekenhuizen en individuele specialisten die niet in loondienst werkzaam zijn, kunnen daardoor soms slechts via het MSB aan het Scheidsgerecht worden voorgelegd, en dit uiteraard alleen als de samenwerkingsovereenkomst voorziet in geschilbeslechting door het Scheidsgerecht.

4. Tot 1 januari 2016 was het Scheidsgerecht veelal niet (structureel) bevoegd om kennis te nemen van geschillen tussen medisch specialisten onderling, bijvoorbeeld binnen het verband van een maatschap van medisch specialisten. Veel maatschapsovereenkomsten (en sinds 1 januari 2015 leden- of aandeelhoudersovereenkomsten binnen het verband van een MSB) bevatten een arbitraal beding dat inhoudt dat geschillen die niet op vrijwillige basis worden opgelost, bijvoorbeeld door mediation, worden beslecht door drie arbiters, te benoemen door de voorzitter van de Federatie Medisch Specialisten ("de Federatie"), Sinds 1 januari 2016 benoemt de voorzitter van de Federatie het Scheidsgerecht als geschilbeslechter. De samenstelling van de behandelende kamer wordt dan bepaald aan de hand van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht, dat in verband hiermee per 1 januari 2016 is gewijzigd. Aan de behandeling van deze maatschapsgeschillen (en daarmee op één lijn staande zaken) neemt in de regel, naast de voorzitter en een arbiter-medicus, een accountant deel. Hiertoe is het arbiterbestand van het Scheidsgerecht uitgebreid met enkele accountants die ervaring hebben met geschillen van deze aard. In 2016 zijn op deze voet in totaal acht zaken aan het Scheidsgerecht voorgelegd. De voorzitter van de KNMG heeft op gelijke wijze gehandeld in een andere zaak, in een geschil binnen een maatschap van huisartsen. In een nog weer andere zaak is het Scheidsgerecht benoemd als geschilbeslechter door de voorzieningenrechter van een rechtbank, op basis van een arbitraal beding in een maatschapsovereenkomst dat voorzag in de aanwijzing van arbiters door de president van de rechtbank.

5. In het verslagjaar zijn 27 zaken ingekomen, te weten 24 bodemzaken en drie korte gedingen. In acht van deze 27 zaken, in alle gevallen bodemzaken, is geen vonnis of bindend advies uitgesproken doordat zij vóór de mondelinge behandeling zijn ingetrokken, dan wel tijdens of na de mondelinge behandeling tot een minnelijke regeling hebben geleid. In 2016 zijn in totaal vijftien uitspraken gedaan (veertien arbitrale vonnissen, waarvan één tussenvonnis en één tussenuitspraak bij wege van bindend advies). Twaalf daarvan betroffen zaken die in dit jaar waren ingekomen, de resterende drie vonnissen zijn uitgesproken in zaken uit 2015. Eind 2016 waren nog negen in dit jaar ingekomen (bodem)zaken aanhangig. In het overgrote deel daarvan is in de eerste maanden van 2017 vonnis gewezen of een bindend advies uitgesproken; in één van deze zaken betrof dit een eindvonnis na een in 2016 gewezen tussenvonnis en in een andere zaak betrof het een einduitspraak bij wijze van bindend advies na een in 2016 gedane tussenuitspraak. Enkele van de behandelde zaken verdienen hier afzonderlijke vermelding. Zie hierna, in 10-14.

6.  Het hieronder vermelde staatje geeft over een reeks van jaren de aantallen binnengekomen zaken respectievelijk uitspraken (vonnissen en bindend adviezen) weer.

                           2011   2012   2013   2014   2015   2016
          Ingekomen  48       42      45       36       23      27
          Uitspraken   19       32      33       23       14      15

7. De doorlooptijden blijven kort. Als de agenda's van de partijen en hun gemachtigden niet in de weg zitten, pleegt de mondelinge behandeling in een bodemzaak ongeveer vier maanden na het aanbrengen van de zaak plaats te vinden. Bijna steeds wijst het Scheidsgerecht binnen zes weken na de mondelinge behandeling vonnis, in de meeste gevallen zelfs binnen drie of vier weken. Zoals vermeld, heeft het Scheidsgerecht in twee zaken in 2016 een tussenuitspraak gedaan voordat er (in 2017) een einduitspraak kon volgen. Bij de korte gedingen worden zeer korte termijnen aangehouden, ook voor het bepalen van de datum voor de mondelinge behandeling. Het kortgedingvonnis volgt in de regel ongeveer een week na de zitting.

8. Sinds de stelselherziening komen "driepartijengeschillen" vaker voor dan voorheen. Partijen daarbij zijn dan veelal (i) de medisch specialist, al dan niet tezamen met zijn "praktijk"-BV, (ii) het MSB en (iii) het ziekenhuis. Ook andere varianten komen voor, bijvoorbeeld die waarin ook de maatschap waarvan de specialist deel uitmaakt, partij is. Deze deels nieuwe verhoudingen hebben soms ook tot processuele verwikkelingen geleid, zoals incidentele vorderingen tot vrijwaring. Daarbij wenste - om weer een voorbeeld te noemen - het MSB voor het geval dat het ongelijk zou krijgen in een tegen hem aangespannen zaak door een lid-medisch specialist, dat ongelijk af te wentelen op het ziekenhuis.

9. Volgens het Arbitragereglement kan het Scheidsgerecht besluiten zijn uitspraken (vonnissen dan wel bindend adviezen) "bekend te maken". Dit leidt dan tot publicatie van een geanonimiseerde versie van de uitspraak op de website van het Scheidsgerecht. De anonimisering houdt in dat de namen van partijen en andere in de uitspraak genoemde personen en van het ziekenhuis of de maatschap in kwestie niet worden gepubliceerd. Voorwaarde voor een dergelijke publicatie is dat de uitspraak "naar het oordeel van het Scheidsgerecht van meer dan incidenteel belang is te achten". In de praktijk tot 2016 vond publicatie bijna altijd plaats. Ten aanzien van de zaken waarin de voorzitter van de Federatie (of van de KNMG) het Scheidsgerecht als geschilbeslechter heeft benoemd, geldt een ander regime. De Federatie heeft bezwaar tegen publicatie van de vonnissen en bindend adviezen in de geschillen tussen de medisch specialisten. De benoeming van het Scheidsgerecht als arbitraal college of bindend adviseur geschiedt aldus onder de voorwaarde dat de uitspraken niet worden bekendgemaakt. Dat is overigens bij arbitrage en de bindendadviespraktijk niet ongebruikelijk; deze vormen van geschilbeslechting zijn immers niet openbaar. In de praktijk kleven echter wel bezwaren aan deze werkwijze. De rechtspraak van het Scheidsgerecht, als vast college voor geschilbeslechting in de gezondheidszorg, zou op deze wijze verborgen blijven, immers alleen bekend zijn bij de "toevallige" partijen en hun raadslieden. Het is nuttig dat die rechtspraak, met de daaruit mogelijk voortkomende precedenten, wel algemeen bekend is. Gemachtigden die vaker dit soort zaken behandelen, zouden door dit gebrek aan openbaarheid een niet bedoelde en ongewenste voorsprong kunnen krijgen op anderen. Het Scheidsgerecht heeft hierover nog overleg met de Federatie. In dit stadium zijn de jaarverslagen een goed instrument om bekendheid te geven aan uitspraken met een wat algemener karakter. De kern van de beslissing kan op zodanige wijze worden weergegeven dat enkel daaruit niet kan worden afgeleid welke partijen het betreft.

10. In enkele zaken was de bescherming van patiëntgegevens aan de orde. Zo speelde in zaak 15/23, waarin in 2016 vonnis is gewezen, de    vraag of een medisch specialist (in loondienst bij het ziekenhuis werkzaam) gerechtigd was geweest het medisch (elektronisch) patiëntendossier in te zien om gegevens over de vader van deze specialist te bekijken. De specialist had, met toestemming van de vader, deze gegevens ingezien. Het ziekenhuis heeft, in het bijzonder daarom, deze specialist op staande voet ontslagen. Het betrof een ziekenhuis dat geen protocol had voor de situatie dat een familielid van een medisch specialist in het ziekenhuis wordt opgenomen. Het Scheidsgerecht heeft het ontslag vernietigd. Redengevend was onder meer dat het een specialisme betrof ten aanzien waarvan in redelijkheid discussie mogelijk was over de vraag of de specialist ongevraagd interventies mag doen. Nu de vader over wie het ging toestemming had verleend voor de inzage door de specialist en deze de (vertrouwelijke) gegevens niet naar buiten had gebracht, terwijl naar het oordeel van het Scheidsgerecht ook de privacy van de (mede)behandelaars niet was geschonden, kon het ontslag geen stand ouden. Dit vonnis is niet gepubliceerd in verband met de bijzondere privacyaspecten van de zaak.

11. Het kort geding 16/11 en de daarop gevolgde bodemzaak tussen dezelfde partijen (16/17) hadden onder meer betrekking op het verwijt van het ziekenhuis aan een arts dat hij inzage had genomen in de gegevens van patiënten die hij niet zelf had behandeld. Hij had dit gedaan om zich te verweren tegen een ander verwijt dat het ziekenhuis hem maakte, namelijk dat hij blijkens de dossiers van "eigen" patiënten fouten zou hebben gemaakt. Dit verwijt stoelde op inzage door een collega van de betrokken arts in de hoedanigheid van medisch manager van de maatschap waarvan beiden lid waren. Het Scheidsgerecht heeft in de bodemzaak geoordeeld dat het de betrokken arts (de eiser in de arbitrale procedure tegen het ziekenhuis) niet vrijstond de dossiers van zijn collega-manager in te zien. Hierbij zijn echter wel enkele relativeringen aangebracht. De eiser had eerst tevergeefs aan het ziekenhuis gevraagd om inzage in dossiers van zijn directe collega's, om aan te tonen dat daaraan dezelfde mogelijke gebreken kleefden als aan de dossiers van zijn eigen patiënten. Hij had dit gedaan om zich adequaat te kunnen verweren tegen de verwijten die het ziekenhuis aan hem maakte op basis van zijn eigen dossiers. Van belang was - onder meer - ook (i) dat de eiser als arts aan zijn beroepsgeheim is gebonden, (il) dat hij geen ander gebruik van de gegevens van de door hem geziene dossiers heeft gemaakt dan hij voor zijn verdediging nodig vond en (iii) dat de belangen van de betrokken patiënten niet waren geschaad. Het Scheidsgerecht heeft ook, ambtshalve, de vraag onder ogen gezien of de eerdere inzage door de arts-manager rechtmatig was. Op die inzage, waarvoor noch de eiser noch de daarbij betrokken patiënten toestemming hadden gegeven, waren de aan de eiser gemaakte inhoudelijke verwijten gebaseerd. Het Scheidsgerecht heeft, met terughoudendheid, geoordeeld dat de inzage door de arts-manager mogelijk gerechtvaardigd was op grond van een van de uitzonderingen die de Wet bescherming persoonsgegevens op dit punt biedt, namelijk indien de verwerking van de gegevens noodzakelijk is met het oog op het beheer van de zorginstelling. En ook hier gold dat de arts-manager zelf gebonden is aan geheimhouding en dat uit niets was gebleken dat bij diens onderzoek patiëntenbelangen waren geschaad.

12. Zaak 16/05 betrof een driepartijengeschil tussen de medisch specialist (met diens praktijk-BV) als eiser en het ziekenhuis en het MSB als afzonderlijke verweerders. De vordering tegen het MSB was gebaseerd op de ledenovereenkomst tussen deze partijen. Tussen het MSB en het ziekenhuis gold een samenwerkingsovereenkomst, waaraan een afzonderlijke driepartijenovereenkomst van de medisch specialist, het MSB en het ziekenhuis was toegevoegd. De specialist sprak het ziekenhuis aan op grond van deze driepartijenovereenkomst. Het MSB was werkzaam sinds 1 januari 2015. Tot die datum was de specialist verbonden aan een maatschap, die per 1 januari 2015 is geëindigd. Feitelijk waren de vroegere maatschappen opgegaan in vakgroepen (telkens van alle specialisten met een bepaald specialisme). Deze vakgroepen waren in deze zaak niet te zien als organen van het MSB, maar zijn in de akte van oprichting van het MSB genoemd in deze zin dat daarin is bepaald dat het MSB ook vakgroepen "kent". Het Scheidsgerecht heeft geoordeeld dat het mogelijk is dat gedragingen van een vakgroep - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - worden toegerekend aan het MSB, Bovendien kunnen bij het beoordelen van het handelen van de vakgroep of van het MSB als geheel, ook omstandigheden van vóór 2015 een rol spelen. In deze zelfde zaak had de medisch specialist betoogd dat de verhouding tussen hem en het MSB alle kenmerken van een arbeidsovereenkomst had en dus rechtens als een arbeidsovereenkomst had te gelden. Het Scheidsgerecht heeft dit standpunt verworpen.

13. In twee zaken was een concurrentiebeding aan de orde. In zaak 16/01 betrof het een concurrentiebeding in een maatschapsovereenkomst, in zaak 16/15 ging het om een dergelijk beding in de ledenovereenkomst van de medisch specialist (en diens praktijk-BV) met het MSB. Bij de eerst vermelde zaak waren drie partijen betrokken, namelijk de medisch specialist (als de eiser), het ziekenhuis en de maatschap waarvan de specialist deel uitmaakte. Het ziekenhuis had aan de specialist de toegang tot het ziekenhuis ontzegd. Het Scheidsgerecht heeft deze maatregel in stand gelaten. De maatschap had, na de ontzegging van de toegang aan de eiser door het ziekenhuis, ten opzichte van de eiser de maatschapsovereenkomst ontbonden. Ook deze ontbinding was naar het oordeel van het Scheidsgerecht niet onrechtmatig. Vervolgens was de vraag opgekomen of de maatschap deze eiser op goede gronden heeft gehouden aan het concurrentiebeding dat in de maatschapsovereenkomst was opgenomen voor het geval dat de specialist koos voor vergoeding van de door hem achtergelaten goodwill. Het Scheidsgerecht heeft het standpunt van de maatschap gevolgd; in de omstandigheden van dit geval was het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de maatschap de eiser onverkort aan het concurrentiebeding hield.

14. In de zojuist bedoelde tweede zaak (16/15) bevatte de ledenovereenkomst een concurrentiebeding voor het lid, de medisch specialist, die na het einde van de overeenkomst een vergoeding voor goodwill ontvangt voor de overdracht van zijn praktijk aan een opvolger of aan de zorginstelling in kwestie. Het concurrentiebeding had een duur van twee jaren en had betrekking op "directe participatie in zorgaanbod buiten het ziekenhuis dat concurreert met de overgedragen praktijk". In de omstandigheden van dit geval heeft het Scheidsgerecht geoordeeld dat het beroep dat het MSB had gedaan op dit beding, niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan worden genoemd. Daarbij was mede van belang dat de beperking de werkzaamheid binnen een straal van 15 km van het ziekenhuis in kwestie omvatte en dat er een direct verband was tussen het overdragen van de eigen praktijk en de gelding van het concurrentiebeding.

15. De Governancecommissie Gezondheidszorg, die evenals het Scheidsgerecht onder de Stichting Scheidsgerecht Gezondheidszorg valt, heeft als taak oordelen te geven naar aanleiding van verzoeken van "belanghebbenden" tot toetsing van de naleving van principes van de Zorgbrede Govemancecode. De versie 2010 van deze code is met ingang van l januari 2017 vervangen door een geheel herziene versierde Governancecode Zorg. Aan deze nieuwe code zijn alle zorginstellingen gebonden die lid zijn van een van de organisaties ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN, die zijn verenigd in de Brancheorganisaties Zorg (BoZ). Deze gebondenheid vloeit voort uit hun lidmaatschap. Ongewijzigd is gebleven dat de Governancecommissie niet bindende "oordelen" kan geven. Zij toetst daarbij de gedragingen die aan haar worden voorgelegd, aan de principes die in de code zijn neergelegd. Volgend de inleiding van de code zal een uitspraak van de Governancecommissie dat de code niet goed is toegepast, ertoe moeten leiden dat de zorgorganisatie zelf haar governance aanpast overeenkomstig de uitspraak van de Governancecommissie. De Governancecommissie heeft in het verslagjaar, desgevraagd, aan de BoZ advies uitgebracht over een ontwerpversie van de nieuwe code.

16. In het verslagjaar zijn drie zaken aan de Governancecommissie voorgelegd. In één van deze zaken is het geschil opgelost door mediation voordat de mondelinge behandeling had plaatsgevonden. Daarmee was die zaak ingetrokken. In de beide andere zaken heeft de Governancecommissie uitspraak gedaan; één van deze uitspraken (Ge 16/03) is op 3 januari 2017 gedateerd.

17. Zaak Ge 16/01 had betrekking op een verzoek inzake een instelling op levensbeschouwelijke grondslag die zorg biedt op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg en aan verstandelijk gehandicapten. Verzoekers waren ouders van cliënten van deze instelling en tevens leden van de centrale cliëntenraad. Zij hebben de aandacht gevraagd voor onder meer de wijze waarop de leden voor de (grotendeels opnieuw samengestelde) raad van toezicht waren geworven en voor het aanblijven van een van de leden van deze raad. De Governancecommissie heeft geoordeeld dat de raad van toezicht op deze punten enkele bepalingen van de Zorgbrede Governancecode 2010 heeft geschonden. In strijd met de code had de werving niet op openbare wijze plaatsgevonden. De raad van toezicht had zich beroepen op de financiële noodsituatie waarin de instelling toentertijd verkeerde, maar deze omstandigheid gaf naar het oordeel van de Governancecommissie hooguit reden voor een tijdelijke afwijking van de voorgeschreven wijze van werven, en zeker niet voor de samenstelling van de gehele raad. Ten aanzien van het ene aangebleven lid van de raad oordeelde de Governancecommissie dat deze een te nauwe band had met een andere zorginstelling, die in diverse opzichten nauw met de instelling te maken had. In zijn geval was niet voldaan aan de eisen van onafhankelijkheid en het vermijden van de schijn van belangenverstrengeling.

18. Zaak Ge 16/03 betrof een kleine instelling voor beschermd en begeleid wonen enz. De instelling kent een raad van toezicht en een eenhoofdig bestuur. Nadat drie werknemers van deze instelling in een brief aan de raad van toezicht hun zorgen hadden geuit over diverse kwesties binnen de organisatie, heeft de bestuurder vijf werknemers, onder wie de briefschrijvers, ontslagen. De verzoeker, mentor van een van de patiënten van de instelling, heeft de Governancecommissie gevraagd om toetsing van een groot aantal gedragingen van de raad van toezicht en de bestuurder aan de code. Ten aanzien van vrijwel al deze gedragingen heeft de Governancecommissie een schending van de Zorgbrede Governancecode 2010 vastgesteld. Daarbij ging het - onder meer - om een juiste samenstelling van de raad van toezicht, de juistheid van enkele mededelingen in het jaardocument van de instelling, het ontbreken van een klokkenluidersregeling en het handelen in strijd met het artikel 3.1 lid 5 van de code,dat inhoudt dat de raad van bestuur ervoor zorgdraagt dat werknemers zonder gevaar voor hun eigen rechtspositie kunnen rapporteren aan (in dit geval) de raad van toezicht over vermeende onregelmatigheden.

H.F.M. Hofhuis, voorzitter