Jaarverslag 2013 van het Scheidsgerecht en de Governancecommissie

Verslag van de voorzitter van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg

Per eind december 2013 is de voorzitter van het Scheidsgerecht en van de Governancecommissie, mr. A. Hammerstein, afgetreden. Hij was van 2000 tot 2005 vicevoorzitter en sindsdien voorzitter van het Scheidsgerecht. Hij was tevens, vanaf het ontstaan van de Governancecommissie, voorzitter van dit college. Het Scheidsgerecht en de commissie zijn mr. Hammerstein veel dank verschuldigd voor zijn werkzaamheden voor beide colleges. Met een minisymposium in februari 2014 is stilgestaan bij zijn afscheid. Mr. Hammerstein is opgevolgd door mr. H.F.M. Hofhuis, tot dan toe een van de twee vicevoorzitters, naast mr. R.J.B. Boonekamp. Eind 2013 is als vicevoorzitter (per 1 januari 2014) benoemd mevrouw mr. H.A.M. Pinckaers.

De griffie van het Scheidsgerecht en van de Governancecommissie is gevestigd op het kantoor Pot Jonker Advocaten te Haarlem. De griffie werkt naar volle tevredenheid.

Bij het Scheidsgerecht zijn in het verslagjaar 45 zaken ingekomen, te weten 35 bodemzaken en tien korte gedingen. Een deel daarvan (elf bodemzaken en drie korte gedingen) heeft niet tot een vonnis geleid, doordat de desbetreffende zaken zijn ingetrokken of (in enkele gevallen) ter zitting tot een minnelijke regeling hebben geleid. Er zijn 33 vonnissen uitgesproken; 24 daarvan betroffen zaken zie in 2013 zijn ingekomen, negen vonnissen zijn gewezen in zaken uit 2012.

De doorlooptijden blijven kort. Er wordt bijna steeds binnen zes weken na de mondelinge behandeling vonnis gewezen, in de meeste gevallen zelfs binnen vier weken. In enkele gevallen heeft het Scheidsgerecht een tussenvonnis gewezen (in één zaak zelfs twee) voordat er een eindvonnis kon volgen. Bij de korte gedingen worden zeer korte termijnen aangehouden, ook voor het bepalen van de datum voor de mondelinge behandeling. Het vonnis volgt in de regel ongeveer een week na de mondelinge behandeling.

In veel korte gedingen ging het om een beroep tegen de non-actiefstelling van de medisch specialist. Door de grote belangen die op het spel staan (vaak in combinatie met media-aandacht) zijn dit erg gevoelige en bewerkelijke procedures. De meeste bodemzaken gingen over de opzegging van de toelatingsovereenkomst dan wel de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een medisch specialist. Opnieuw werden ook enkele financieĢˆle kwesties aan de orde gesteld, zoals de wens van een medisch specialist om betaling voor werkzaamheden voor het ziekenhuis buiten zijn medische verrichtingen (12/37, uitspraak in 2013). Er was ook een zaak (13/09) over het “meenemen” van vertrouwelijke patiëntgegevens door een medisch specialist die naar een ander ziekenhuis was overgegaan.

In enkele andere, met elkaar samenhangende, zaken heeft het ziekenhuis zich niet bereid getoond eerdere uitspraken van het Scheidsgerecht na te komen. Dit heeft geleid tot kortgedingvonnissen (in de zaken 13/36 en 37) waarin een dwangsom is gesteld op naleving door het ziekenhuis in kwestie. Een verzoek van dat ziekenhuis tot “rectificatie”  van de eerdere vonnissen is afgewezen.

In de zaak waarin twee tussenvonnissen (en twee mondelinge behandelingen) nodig waren voordat het Scheidsgerecht een eindvonnis kon wijzen (zaak 12/38), heeft het eindvonnis reden gegeven tot veel publiciteit. Deze zaak betrof een hoog opgelopen geschil tussen een ziekenhuis en een gehele maatschap van medisch specialisten.

In enkele gevallen had de vordering van een medisch specialist tegen het ziekenhuis in wezen (ook) betrekking op een geschil van die specialist met de andere maten van zijn maatschap. Soms wijst het Scheidsgerecht dan een tussenvonnis, met de uitnodiging aan de overige maatschapsleden om op vrijwillige basis aanwezig te zijn bij een volgende mondelinge behandeling. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in zaak 12/33, die in dit verslagjaar is afgedaan. Op deze manier kan beter recht gedaan worden aan het gegeven dat er in feite een driepartijengeschil is. Als een arbitraal beding in de verhouding tussen de maten onderling ontbreekt, heeft het Scheidsgerecht niet de mogelijkheid om tussen alle betrokkenen een bindende uitspraak te doen.

In het verslagjaar zijn twee zaken aan de Governancecommissie Gezondheidszorg voorgelegd. In beide zaken is in ditzelfde jaar uitspraak gedaan. In de ene zaak (Gc 13/01) is aan een raad van toezicht het verwijt gemaakt dat hij zich bevoegdheden van de raad van bestuur had aangemeten en tevens dat een van de leden van de raad van toezicht is benoemd tot interim-bestuurder. Geen van deze verwijten is gehonoreerd; het eerste niet omdat de raad van toezicht voldoende afstand had bewaard tot de bestuurstaak en het tweede niet omdat voor de (op zichzelf wel vastgestelde) overtreding van artikel 4.4 lid 3 van de Governancecode in dit geval een voldoende rechtvaardiging bestond. In de andere zaak (Gc 13/02) behelsde het verzoek zes verwijten, waarvan er twee gegrond zijn verklaard. Dit betrof een schending van de artikelen 3.1.1 en 4.1.1 (overschrijding van de bevoegdheden van de raad van toezicht) en een schending van artikel 3.2.2 (geen “maatschappelijk passende beloning” voor een interim-bestuurder).

 

H.F.M. Hofhuis
voorzitter